Herinnering aan Janusz Korczak
Shlomo Nadel woonde in het weeshuis van Janusz Korczak. In de oorlog was hij al volwassen en stond hij op eigen benen. Hij ontsnapte aan de Duitsers en woont nu in Israël. Hij heeft heel goede herinneringen aan Janusz Korczak en aan de periode dat hij in het weeshuis woonde. Zo vertelt hij het volgende verhaal.
Toen ik zeven jaar oud was, werd ik in het weeshuis opgenomen. Ik weet niet precies, wie daarvoor gezorgd had. Ik groeide op bij een ver familielid, die zelf geen eigen kinderen had. Ik was haar oogappel.
Ik was een moeilijk opvoedbaar kind, dikwijls kreeg ik met de riem een pak ronsel op mijn achterwerk, voor allerlei streken, die ik uithaalde. Deze slaag kreeg ik van haar man, die schoenmaker was, dus hij hoefde niet naar een riem te zoeken, hij had hem bij de hand. En toch was ik treurig, toen men mij aan het weeshuis gaf. Alles was me vreemd en nieuw, en ik wist niet, wat mij te wachten stond.
De dokter maakte wel een goede indruk op mij. Na het onderzoek en het gesprek was ik een beetje rustiger. Zijn glimlach achter de brillenglazen vervulde je met rust. Eerst was ik bang voor mevrouw Stefa. Haar voorkomen al, met de grote wrat en het zwarte schort werkte juist niet innemend op een kind, dat vrij was opgegroeid en gedaan had, wat hij zelf wilde. Gelijk vanaf het begin werd ik toevertrouwd aan een mentor die me in alle ingewikkelde systemen van het huis vertelde. Hij liet me zien welke plaats ik aan tael had. Vaak wees hij me de slaapzaal waar ik sliep en mijn bed. Hij voerde me door het gehele huis. Hij was het ook die me vertelde, dat ik iedere morgen de plek van de piano moest opruimen en stof moest afnemen daar. Dat beviel me niet zo. Maar wat moest ik doen? Laten we eens zien hoe het verder ging.
En zo begon ik me thuis te voelen in het weeshuis. Geleidelijk aan zag ik de goede kanten van het weeshuis. Ik had nooit meer honger. Omdat mevrouw Stefa er persoonlijk op toezag dat we niet zonder een tweede maaltijd naar school gingen. Op de trap bij de voordeur, stond een grote mand, en daarin zat klaargemaakt brood, dat we mee naar school namen. Ik had steeds schone kleren aan. Eenmaal in de week na een bad, werden onze kleren verwisseld. De kleinere kinderen werden door de dokter in bad gedaan.
Gelijk vanaf het begin, ging ik met de andere kinderen mee naar de basisschool in de Grzybowskostraat.
Na een verblijf van een jaar voelde ik me reeds goed, ik kende nu zo'n beetje alle levensregels van het weeshuis. Ik begon te begrijpen, dat het goed is, om naar school te gaan en dat er tijd nodig is om huiswerk te maken en ook dat er tijd is om te spelen. In dezelfde periode heerste in het weeshuis de bof. Veel kinderen werden ziek, waaronder ook ik. Zoveel waren er ziek dat er geen plaats genoeg was in de ziekenkamer. Daarom werd ik, zolang ik ziek was, ondergebracht bij mijn oma. Ik werd bang, dat men mij na mijn genezing, niet meer terug zou nemen in het weeshuis. Maar alles liep goed af. Na die tien dagen bij mijn oma, ging ik begrijpen wat het weeshuis voor mij betekende.
Met de tijd begreep ik ook de belangrijkheid van onze taken (in het weeshuis) en ik vervulde deze met een groeiend verantwoordelijkheidsgevoel en gaandeweg kreeg ik ook steeds moeilijker taken. Ik begreep toen, dat je naast spelen en kattenkwaad doen, ook werken moet. Slechts met een ding had ik het moeilijk. Met het vroege opstaan. Ik geloof dat ik een van de weinigen ben, die geen herinneringskaart van het vroeg opstaan gekregen heeft. Maar iedere medaille heeft twee kanten. Tijdens de oorlog, toen ik meestal honger had en bijna nooit voldoende te eten, hielp het mij: als anderen van de honger niet in slaap konden komen, sliep ik in.
Met de loop der jaren, werd mijn angst voor mevrouw Stefa minder; ik leerde haar beter kennen. Ik kon alleen niet begrijpen - en tot nog toe begrijp ik het nog niet - hoe zij het klaarspeelde, om steeds juist daar te zijn, waar tegen de huisregels gezondigd werd. Net alsof ze er een antenne voor had.
Ik kwam tot het inzicht dat mevrouw Stefa een sterke hand had en een strenge opvoedster was. Maar tegelijkertijd was ze ook erg toegewijd, als een kind in de problemen was. Hoewel ze een heel andere instelling, dan dokter Korczak, ten opzichte van de kinderen had. Dit merkte ik vooral toen ik met angina op bed lag in de ziekenkamer. Ze was goed voor me, als ze me verzorgde. Maar dokter Korczak speelde met ons mee, net alsof hij een leeftijdsgenoot was. Mevrouw Stefa keek alleen maar naar ons spel. Dit huis was voor mij, mijn eerste levensschool, hier leerde ik, dat je door eerlijke arbeid een fatsoenlijk mens kon worden. Ook heb ik er geleerd dat er op de wereld goede en eerlijke mensen zijn, dat niet iedereen slecht is.
Tijdens mijn verblijf in het weeshuis, zijn er verschillende periodes geweest. Ik werd voor allerlei streken, door de rechtbank (van het weeshuis) veroordeeld. Maar er was ook een periode dat ikzelf rechter was en over een ander een oordeel uitgesproken heb. Ik ben zelfs afgevaardigde in het parlement van het weeshuis geweest.
Terugziend op die tijd weet ik, dat ik geluk gehad heb, dat ik in het weeshuis van dokter Korczak en mevrouw Stefa opgegroeid ben, en dat ik bij hen in de schuld sta. Een schuld die ik een beetje kan wegdoen, door de herinnering aan deze beide groothartige mensen levend te houden. Mensen die net zo heldhaftig gestorven zijn als ze geleefd hebben.
Het was een grote schok voor mij, toen ik dit wonderbare huis verlaten moest. Op de leeftijd van 15 jaar, nadat ik in een oase van gerechtigheid en welstand geleefd had, kreeg ik een ontmoeting met de harde werkelijkheid. Ik verliet het weeshuis, om op eigen benen te staan en om materieel zelfstandig te worden. Zonder beroep en zonder een dak boven mijn hoofd, en zonder dat ik erop voorbereid was. Op aanbeveling van de dokter werd ik als leerling in een fotozaak aangenomen. Ik verdiende erg weinig, er was net voldoende geld voor de huur van een slaapkamer en een zeer bescheiden maaltijd.
Tegenwoordig, nu ik zelf allang een eigen familie, kinderen en kleinkinderen heb, herinner ik me vaak, hoe mooi en feestelijk we in het weeshuis de Joodse feestdagen, zoals Pesach, Chanoeka en Poerim, vierden. Als we bij elkaar kwamen voor het ochtendgebed, was dokter Korczak er regelmatig bij. Hij droeg een hoofdbedekking en sprak langzaam het ochtendgebed `Mole Ani' uit. Op jom Kippoer staken we een grote kaars aan, en dan stand dokter Korczak bij de kaars en hield zijn hand tegen zijn voorhoofd en bedekte zijn ogen. Of hij bad weet ik niet, omdat ik nooit woorden gehoord heb.
Ongeacht hoe lang het geleden is, of hoever weg ik nu woon, steeds keren mijn gedachten naar dit mooie en volmaakte huis terug. Een weeshuis dat zich in zijn witte koninklijke verschijning aftekende tegen de grauwe wijk Wola en ons met trots en vrede vervulde. Een weeshuis dat zo goed en wijs geleid werd door de dokter en mevrouw Stefa. |