Het weeshuis

In 1911 werd in Warschau het weeshuis 'Dom Sierot' geopend. Janusz Korczak was de directeur; maar eigenlijk was hij meer een vader voor de kinderen. Het weeshuis werd ook wel de `Republiek der kinderen' genoemd, omdat de kinderen eigenlijk zelf voor heel veel in het weeshuis verantwoordelijk waren. En ook was hun mening over belangrijke en minder belangrijke zaken van groot gewicht. Er waren niet veel volwassenen in het weeshuis; naast Janusz Korczak was Stefa Wilczynska er ook altijd. Samen waren ze voor de weeskinderen een vader en een moeder. Dan was er nog een kok en een huishoudster en enkele opvoeders.

Als kinderen hun ouders hadden verloren of als er thuis niet meer voor ze gezorgd kon worden, was het mogelijk om in het weeshuis te komen. Dokter Korczak was gewend om alle nieuwkomers eerst maar eens medisch te onderzoeken. Hij nam je lengte op en woog je. En hij maakte een babbeltje met je. Soms duurde dit lang, en soms maar kort.Toch maakte het vaak veel indruk op de kinderen, want je merkte dat hij van kinderen hield. Ook merkte je dat hij je begreep, misschien zelfs zonder woorden.

Natuurlijk hadden kinderen vaak verdriet als ze in het weeshuis kwamen. Als kind moest je heel erg wennen aan de nieuwe situatie. Niet meer in je eigen bed, maar samen met vijftig kinderen op een slaapzaal! Gelukkig kwam de dokter altijd wel op de slaapzaal voor je ging slapen. Dan vertelde hij prachtige verhalen en hij vond het heus niet erg als je nog even praatte met elkaar. Ook als je niet kon slapen, kon het voorkomen dat hij dit door had en even langs kwam en een praatje met je maakte. Soms liep hij terwijl iedereen sliep nog eens over de slaapzaal.

Hij sliep zelf nooit vroeg in. Hij schreef op zijn kamer, die tussen de jongens- en meisjesslaapzaal in lag, 's Avonds laat nog in zijn dagboek, of hij werkte aan een nieuw kinderboek. Als je erg ziek was, mocht je bij hem op de slaapkamer liggen. Je begrijpt zeker wel dat het voor een nieuweling allemaal heel bijzonder was en ongewoon.

Daarom kreeg je een mentor: een jongen of een meisje die al in het weeshuis woonde en die je wegwijs maakte. Hij liet je zien waar je zou gaan slapen, waar je je huiswerk kon maken en hoe alles geregeld was. Bijna al het werk in het weeshuis, werd door de kinderen zelf gedaan. Iedereen had zijn eigen taak. Ook dit leerde je van je mentor.

Omdat de kinderen zelf zoveel zorg mochten dragen voor het werk, was het vanzelfsprekend dat zij ook goed wisten hoe alles in de praktijk reilde en zeilde. Daarom was er een parlement, waar ook kinderen in zaten, dat het weeshuis bestuurde. Ze mochten dus mee beslissen over de regels en de manier waarop alles gebeurde.

Zo had het weeshuis bijzondere feestdagen. Bijvoorbeeld de kortste dag - 21 december - hoefde je niet uit bed te komen, dat was gewoon niet de moeite. En op de langste dag van het jaar - 21 juni - hoefde je niet naar bed. En op de dag van de smeerpoets was het verboden je te wassen. Naast verschillende andere feestdagen was er `de dag van de doden'; dan werden in het ochtendgebed de namen van de overleden opvoeders herdacht. Het was de taak van het parlement om te besluiten welke dagen dat er waren.

Als je met zoveel kinderen samenleeft, gebeurt er natuurlijk van alles. Er zijn altijd kinderen die je pesten, of je uitschelden. Of aan je spullen komen. Korczak begreep dat heel goed; hij had daarom van alles bedacht. Want hij wilde graag dat zijn weeshuis een rechtvaardige wereld voor het kind zou zijn. Korczak begreep dat heel goed; hij had daarom van alles bedacht. Want hij wilde graag dat zijn weeshuis een rechtvaardige wereld voor het kind zou zijn.

Janusz Korczak voelde heel goed aan wat kinderen leuk vonden. Hij hield net zo van spelen als zij. Zo hield hij heel veel van vliegeren. Maar ook van foto's maken en filmen. En van mooie verhalen. En van schrijven. Ook muziek maken vond hij belangrijk.

Zo woonde er een jongen in het weeshuis die vaak op een kam met een vloeitje zat te fluiten. Daarom kreeg hij op zijn verjaardag van Janusz Korczak een mondharmonica. Hierop speelde de Shmuel Gogol (want zo heette hij) zo vaak hij maar tijd had. Toen hij op zichzelf ging wonen - dit gebeurde meestal als je veertien jaar werd - was nog steeds deze mondharmonica een van zijn mooiste bezittingen.

In de Tweede Wereldoorlog werd hij door de Duitsers gevangen genomen. Hij werd naar een groot concentratiekamp gebracht: Auschwitz. Hier werden de meeste mensen in gaskamers gedood. Omdat Shmuel zo goed kon spelen en zijn muziek zo vrolijk en tegelijk zo verdrietig was, hielden de mensen veel van zijn muziek. Hij moest daarom van de Duitsers bij de ingang van de gaskamers staan en voor de mensen die daar naar binnen gingen spelen. Zo bleef hijzelf in leven. Het was natuurlijk vreselijk wat hij daar meemaakte. Daarom deed hij altijd zijn ogen dicht als hij speelde.

Na de oorlog is hij naar Israël verhuisd. Hier heeft hij jarenlang een kindermondharmonica orkest gehad. In 1993 is hij gestorven, na een bezoek aan het kamp waar hij gevangen zat. Hij had veel goede herinneringen aan het weeshuis van Janusz Korczak.